Tot op een dag in het voorjaar van 1978, ik was 9, was mijn verzuilde Haagse leven vrij overzichtelijk. Ik wist natuurlijk dat wij Joods waren, maar Joden vormden maar zo’n klein groepje dat we in feite niet van betekenis waren. In Nederland ging het in die tijd vooral om christenen. En voor zover ik had begrepen, vielen die in twee homogene smaken uiteen: katholieken en protestanten. Maar toen ik die zondagmiddag met mijn buurmeisje Mieke buiten speelde en ons twee dames met zwarte kousen passeerden, zei ze: ‘Bah, refo’s!’ Hierop volgde tot mijn volslagen verbijstering een uitgebreide uiteenzetting over wel honderd protestantse denominaties.
Dat Joden onderling werkelijk over álles in opvatting kunnen verschillen, wist ik allang. Het beeld van Joden in mijn jeugdige wereld bestond uit een bonte samenstelling van Amsterdamse Joden en Joden uit de mediene, orthodoxe, liberale, seculiere en varkensvlees etende Joden, PvdA- en VVD-Joden, Joden met en zonder keppeltjes, pruiken en hoeden, blonde en donkere Joden, aardige en vervelende…
Over wie wel of niet Joods is, of Joods genoeg, wordt verschillend gedacht – zelfs binnen de Joodse wereld. Wie met een doorsnee katholiek over ‘de Joden’ praat, raakt dan ook binnen de kortste keren verstrikt in een spraakverwarring. Want hoe leg je een weldenkend mens uit dat je je wel kunt ontdoen van je jodendom maar niet van je Joodszijn, dat zoiets als ‘een kwart Jood’ slechts bestond onder Hitler of dat het voor Joden heel normaal is, je komaf tegelijkertijd te verguizen en te omarmen?
Zoals ik ooit per ongeluk alle protestanten over een kam schoor, treft dat vanzelfsprekend ook Joden. ‘Als jullie niet in Jezus geloven’, vroeg een moeder mij ooit op het schoolplein, ‘waar geloven jullie dan wél in?’ Ik weet het, ik ben een vreselijke ambassadeur van onze bevolkingsgroep: van pure schrik staarde ik haar een beetje hooghartig aan, glimlachte toen schaapachtig, mompelde iets ongemakkelijks en zakte naar de grond om mijn veters te strikken. Het blijft de meest niet-Joodse vraag die mij ooit is gesteld, en nog steeds heb ik er geen niet-Joods antwoord op.
Tegelijkertijd is het net zo moeilijk iemand uit te leggen dat ‘wij’, Joden, ondanks alle verschillen toch een zekere common ground delen. Want hoe vertel je een beetje protestant dat Joden een voorstellingswereld delen vervuld van humor en melancholie, vol kleine en grote wijsheden, een lange traditie waarin het ter discussie stellen van werkelijk álles wordt aangemoedigd en zelfspot wordt beschouwd als een teken van geestelijke gezondheid? En dan natuurlijk dat ene, the elephant in the room, het inferno zonder weerga dat helaas deel is gaan uitmaken van onze gemeenschappelijke basis. Het is ridicuul, zoals wel gebeurt, Joden identificatie met dit collectieve trauma kwalijk te nemen, als zouden wij zwelgen in slachtofferschap. De Armeniërs wordt iedere referentie aan de Armeense genocide toch ook niet nagedragen?
Juist het besef een schakel te zijn in een lange keten vormt de basis van de Joodse traditie en daarom heeft het kapot rukken daarvan zo rampzalig uitgepakt voor de tweede en derde generatie. Velen van ons, de nu min of meer losse Joodse eindjes, voelen wel de behoefte die keten te herstellen. Maar waar begin je, nu wat nog rest van de Joodse gemeenschap heterogener is dan ooit? Ik stel voor te beginnen bij de vorm die aan de basis ligt van de inhoud van onze Joodse identiteit: een oneindig herstellend vermogen.
Ons dient een systemische ervaring met leven onder complexe omstandigheden, zonder de eis of verwachting van extra hulp of begrip. Vindingrijkheid, wendbaarheid en het verdragen van onzekerheid als onderdeel van het leven maken deel uit van onze bagage. Juist in deze tijd is mijn Joodse komaf voor mij een bron van inspiratie: ik, kind en kleinkind van Holocaust-overlevenden, ga er graag van uit dat iets van de moed en de kracht van ons rijkgeschakeerde volk van bouwers en sjouwers, denkers en doeners, schlemielen en genieën op mij is overgegaan. Deze tijd is voor iedereen lastig, maar ‘wij’ hebben echt voor hetere vuren gestaan. Vergeef me de uitdrukking.