Keppeltje

Judith Fanto Spreker Schrijver Auteur Keppeltje 1023x892

Een goede Joodse opvoeding? Ik weet het niet hoor. Mijn man Thomas en ik hebben echt ons best gedaan, maar ja, je weet van tevoren natuurlijk nooit precies of je kinderen daar een beetje lekker uitkomen. Althans: niet bij onze zoon Lou, die tijdens Joodse les meestal achterstevoren zat en op Jom Kippoer voor 11 uur alweer een boterham op had. Maar een tijdje geleden heeft hij ons toch verbaasd.

Nadat Lou het concept ‘met dertig mensen in een klaslokaal achter een tafel op een stoel zitten’ gedurende zijn puberteit aanvankelijk had verworpen, riep hij ons rond zijn zestiende verjaardag op een avond plots bijeen voor een Goed Gesprek.

‘Ik heb mijn héle jeugd vergooid’, huilde hij. ‘Mijn heeeele jeeeeugd!’ Terwijl andere jongens op zijn leeftijd al zowat een academische studie hadden afgerond had hij, Louden, behalve een zwemdiploma niets om zich op te laten voorstaan. Boodschap: hij wou weer terug naar school.
Die school werd, na veel leuren en praten, MBO niveau 1, ook wel ‘Entree Opleiding’ genoemd: een plek waar iedereen die dat om wat voor reden ook niet eerder is gelukt, een Nederlandse startkwalificatie kan behalen. De eerste dag kwam Lou meteen uiterst opgewekt uit school.

‘Hoe was het?’, vroeg ik. ‘Hartstikke leuk’, antwoordde hij. ‘We zitten met 26 mensen in de klas, de voertaal is Arabisch en ik ben met de Palestijnen naar de WC geweest.’ ‘Zo, zo. Nou, dat klinkt inderdaad gezellig.’ Hij aarzelde even. ‘Mam, hoe zou jij het vinden als ik wat minder met de Palestijnen zou optrekken?’

Ik opende mijn mond, klaar voor een vermaning over vooroordelen en het gevaar van generalisaties – ‘…want zij willen de hele tijd naar de wc en in de toiletten worden alle drugs verhandeld.’ Ik klapte mijn mond dicht. ‘Dus zat ik te denken, misschien dat ik maar wat meer moet omgaan met de Afghanen en de Iraanse Koerden. Die zijn superaardig.’ ‘Dat…, dat lijkt me een goed idee,’ zei ik.

Twee weken later zagen wij hoe Louden ’s ochtends behalve zijn boeken en zijn lunch, ook zijn keppeltje inpakte. ‘Ik neem mijn kipa mee,’ verklaarde hij schouderophalend. ‘Tijdens Burgerschap praten we vaak over geloof en identiteit. Bijna niemand in mijn klas heeft ooit eerder in het echt een Jood gezien. Ze hadden niet gedacht dat ik het was – Joods, bedoel ik. Misschien doe ik het niet op, maar ik wil het in elk geval bij me hebben.’

Voor het eerst bekeek ik onze zoon door de ogen van een buitenstaander: de lange gestalte, de zelfbewuste houding, de gulle lach, de door het kickboksen gestaalde spieren en de donkere ogen. Een beklemmend gevoel bekroop me, een systemische angst voor ontmaskering, voor uitsluiting en vervolging, opgeslagen in de cellen van mijn lichaam.

‘Als je dat wilt, moet je dat gewoon doen’, zei Thomas tenslotte. Een paar dagen later stond ik te koken, toen de achterdeur openzwaaide en Lou naar binnen strompelde. Hij zat onder de blauwe plekken, hinkte en had een zwelling rond zijn kaak. Daar had je het al. Mijn grootste angst was bewaarheid.

‘Mijn hemel, wat is er in G’dsnaam met jou gebeurd!?’ riep ik.

‘Ik heb gevochten.’

‘Mozes! Met wie?’

‘Met de Koerden.’

‘Maar dat waren toch je vríenden?’

‘Klopt. We hebben op de sportschool gebokst. En zij waren beter.’

En terwijl hij moeizaam de trap opliep om te gaan douchen hoorde ik hem zeggen: ‘Echt hartstikke leuk. Morgen ga ik weer.’