Een auto voor Viktor (1923)

Een auto voor Viktor

De Esterázy-gasse. Ik hoef geen gas te geven; de binnenstad loopt hier steil af naar het lagergelegen Bezirk Mariahilf. Geruisloos zoef ik door de roemrijke geschiedenis van het adellijke Hongaarse geslacht Esterázy, een familie van wie Haydn ooit de kapelmeester was en op wier landgoed aan de Hongaarse grens Franz Liszt werd geboren. Mijn zachte dankbaarheid geldt vooral de Hongaarse auteur Peter Estherázy, die een paar weken geleden op 66-jarige leeftijd stierf aan kanker. De prachtige roman over zijn eigen familiegeschiedenis, Harmonia Caelestis, begint met de woorden ‘Het is verdomd moeilijk om te liegen als je de waarheid niet kent’ – een stelling die het motto van mijn boek zou kunnen zijn, want mijn verbeelding vult hiaten met feiten en gebeurtenissen die mogelijk niet op waarheid berusten.

Ik heb een afspraak met Jakob Barnea, dé oldtimerspecialist van Oostenrijk en directeur-eigenaar van het Wiener Automobil Museum, die kantoor houdt aan de Esterázygasse. Zodra ik er het trapje afloop verrijst het hoofd van Barnea uit een ongelooflijke papieren chaos. Hij heeft een revolver in zijn hand. ‘Sie sind Jüdisch’, stelt hij vast bij wijze van groet. Onwillekeurig grijp ik naar de kleine Magen David aan mijn hals die kennelijk onder mijn T-shirt vandaan is gekropen. ‘Ich auch’, zegt hij en laat het pistool zakken.

Hij zet koffie en ik presenteer hem de meegebrachte stroopwafels. Hij neemt er drie. Als kind van Poolse Holocaustoverlevenden groeide Barnea op in Israël, tot zijn ouders vonden dat hij maar arts moest worden en hem voor zijn medische opleiding naar Wenen stuurden. Hij is blijven plakken. Jarenlang werkte hij met zijn gouden handen als chirurg in een Weens ziekenhuis, tot hij er genoeg van had. ‘Had ik een technisch volmaakte transplantatie uitgevoerd, stoot dat lichaam het orgaan af!’ Nog altijd kan hij er verontwaardigd van raken. ‘Geef mij maar auto’s. Als je technisch goed werk aflevert doen ze precies wat je wilt.’ De Mensch en zijn machine.

Ik vertel hem de reden van mijn bezoek. ‘En omdat ik Viktor in het boek met de auto van zijn vader de pui van Café Griensteidl laat binnenrijden…’, besluit ik, ‘heb ik uw hulp nodig.’ Barnea begrijpt het. Hij zucht, mompelt in zichzelf, opent mappen, snuift, hoest, mompelt weer en komt tot zijn diagnose. ‘Een Talbot uit 1923. Franse middenklasser, werd regelmatig hier geïmporteerd. Voor de zeer gegoede burgerij die niet oneindig rijk was maar graag meedeed met de grote jongens. Ik heb er geloof ik nog wel één staan. Zien?’
Ik knik tevreden. Viktor heeft zijn auto.