Vervlakkingsstreep

verdrijvingsvlak V.2

Op een gure ochtend rijd ik naar de school van mijn zoon voor een Moeilijk Gesprek. Eerder die morgen heb ik moeten constateren dat onze jongste hoofdluis heeft, dat de deur van de vriezer de hele nacht heeft open gestaan en dat de kliko aan de straat niet is geleegd.

Ik kijk op het dashboard. Al bijna tien voor tien, en uitgerekend nu zit ik achter een oud vrouwtje dat weifelend 30 rijdt en voortdurend onnodig remt. Bij een verbreding van de weg kan ik haar eindelijk inhalen en in gedachten bereid ik me nog eens voor op het Moeilijke Gesprek. Ineens valt mijn oog op twee rode woorden in mijn binnenspiegel: STOP POLITIE. Verwonderd kijk ik om me heen: telefoon in de tas, snelheid 52, gordel vast. Tijd 9:53. Verdorie.

‘Goedemorgen,’ begroet ik de twee agenten naast mijn opengedraaide raam. ‘Goedemorgen. U reed zojuist over een verdrijvingsvlak,’ zegt de oudste vanonder zijn zilveren snor. Verbaasd kijk ik de man aan. ‘Wat zegt u?’ ‘U. Reed. Over. Een. Verdrijvingsvlak!’ ‘Ik verstond u wel, ik ken alleen het woord niet,’ zeg ik geschrokken. ‘U kent het woord verdrijvingsvlak niet,’ constateert Zilversnor verveeld en wisselt een blik met zijn jonge collega. ‘Nee, ik weet niet wat een wegverdrijving is,’ zeg ik verstrooid. ‘Geen idee.’

Wat een rotdag. 9:55. Misschien kan het nog, als alle stoplichten meezitten. ‘Mevrouw,’ zegt de jongere, ‘Is deze auto uw eigendom?’ ‘Wát?’ 9:56. Dat ga ik nooit meer halen. Zonder bericht te laat komen op een Moeilijk Gesprek is geen lekker uitgangspunt. Ik moet de school bellen. ‘Mevrouw, dat is geen kentekenbewijs. Dat is een telefoon. Ik vroeg u zojuist om het kentekenbewijs van de auto.’

Ik krijg de zenuwen van die lui. ‘Ja, ja, en dat krijgt u ook, maar ik kan niet alles tegelijk hè?’, zeg ik zo vriendelijk mogelijk, ‘Zo meteen heb ik alle tijd voor u.’ Ik toets het nummer in van de school.
De heren kijken elkaar aan. Protocol ‘verwarde vrouw’ treedt in werking. ‘Mevrouw, zet u de motor maar even uit.’ ‘Ja, goedemorgen, u spreekt met Judith Fanto, ik heb over 2 minuten een gesprek bij u op school, maar ik ben helaas aange…, ik bedoel ópgehouden.’ ‘Mevrouw, ik moet u dringend verzoeken de motor van de auto uit te zetten.’

Als ik een half uur later weer in de richting van de stad rijd, breekt er een heus noodweer los.
‘Ik moet een bakkie troost’, mompel ik grimmig. Druipend van de regen duw ik even later hijgend de deur van ons stamcafé open en plof neer aan een tafeltje rechts bij de muur. Ik hang mijn natte spullen over de rug van de stoel, masseer mijn bonzende slapen en kijk gedachteloos hoe Wendie de koffiebonen maalt. ‘Nie-zo-lekker, Juudje?’, begroet ze me zonder opkijken.

‘Een rotdag! Ik moet hoofdluisspul halen en de vriezer leegeten en ik heb een boete van 239 euro gekregen omdat ik op één of andere vervlakkingsstrook reed – en dan heb ik nog geeneens een moeilijk gesprek gehad!’

Wendie geeft me een mok cappuccino met vanillesiroop en een schaaltje kletskoppen. ‘Zo te zien kun jij deze wel gebruiken. Van de zaak.’ En terwijl ze terugloopt naar de bar hoor ik haar duidelijk zeggen: ‘Vervlakkingsstreep…? Nooit van gehoord.’